Een koe gaat pas melk geven nadat ze een kalfje gekregen heeft. Dit kalfje groeit 9 maanden in de buik van de koe.
Vroeger had iedere boer een eigen stier om de koeien te dekken, maar tegenwoordig worden de koeien geïnsemineerd.
Op het dekstation van de CRV worden de erfelijke eigenschappen van goede stieren verzameld en op een stierenkaart geplaatst. De boer kan zo uitkiezen welke stier het beste bij welke koe past.
Om de 3 weken heeft de koe een eisprong en de koe is dan vruchtbaar. De inseminator wordt gebeld en deze brengt de sperma, uit het kleine rietje, in de koe.
Na 9 maanden wordt het kalfje geboren, maar voordat het zover is wordt de koe 6 weken voor de uitgerekende datum niet meer gemolken, ze gaat dan met zwangerschapsverlof, ze staat dan droog. Zo kan ze op krachten komen voor de bevalling en voor de volgende lactatie, dat is de periode dat ze melk geeft.
Na ongeveer een jaar is de melkgift nog minimaal en daarom moet ze ieder jaar een kalfje krijgen, zodat de melkproduktie weer opnieuw begint.
Na de geboorte van het kalfje geeft de koe eerst biest. Deze biest bevat alle belangrijke voedingsstoffen die het kalfje nodig heeft om groot en sterk te worden.
De kalfjes worden aangemeld bij de CRV en krijgen allemaal een identiteitskaart en een oornummer.
Het vaarsje (meisje) blijft op de boerderij en als zij 15 maanden is wordt ook zij geïnsemineerd.
Zij krijgt dan voor het eerst een kalfje als ze 2 jaar oud is.
De stiertjes die geboren worden gaan na 2 weken naar een andere boerderij.
De CRV houdt van alle koeien en kalfjes bij wanneer ze geboren zijn, wie de ouders zijn, welke nakomelingen er zijn van de koe en hoeveel melk zij heeft gegeven in haar leven.
Dit heet een koekaart.